↓
 
  • Home
  • Dieren
    • De dieren
    • Ter adoptie
    • Gevonden tamme dieren
    • Dier gevonden?
    • VOC-tips
    • Beesten in boeken
    • Externe links naar informatie over dieren
    • Huisgemaakte huisjes
  • Help ons
    • Vrijwilliger administratie
    • Vrijwilliger dieren
    • Vrijwilliger logistiek
    • Lid worden
    • Giften
    • Informatie over fiscale attesten
    • Dank U wel voor uw immens gewaardeerde hulp !
    • Sponsors en steun
    • Stage
  • Over ons
    • Onze doelstelling
    • Het opvangcentrum in werking
    • Historiek opvang in cijfers
    • Onze vrijwilligers
    • Bezoek het VOC
  • Contact-Openingsuren-Adressen
  • Winkel

Wilde dieren in nood – VOC Brasschaat-Kapellen

Opvangcentrum voor Vogels en Wilde dieren

Tagarchief: boek

De Fantastische Meneer Vos – Roald Dahl

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK4-2019

Hé, hadden we in de vorige Snaveltjeskrant al geen boek over vossen?
Klopt, maar het verhaal van Roald Dahl over Meneer Vos kunnen we echt niet links laten liggen!

Dit dunne kinderboek (ook leuk voor volwassenen) vertelt het eenvoudige maar geestige verhaal over de strijd tussen een vos en de drie onsympathieke boeren Bolus, Bits en Biet. Boer Bolus heeft een gigantische kippenboerderij boer Bits houdt duizenden eenden en ganzen en boer Biet is een kalkoen- ‚en appelboer. Van zijn appelen maakt hij een koppige appelwijn.
Uiteraard zijn de drie boerderijen uitgelezen plekken voor Meneer Vos om op jacht te gaan voor zijn hongerige familie, die in een hol onder een boom op een heuvel woont. Elke avond haalt hij bij één van de boeren zijn kostje op.

Maar dat kan natuurlijk niet goed blijven gaan. De boeren weten wie er van hen steelt en zullen niet rusten tot ze Meneer Vos te pakken hebben.
Ze besluiten om hem uit te graven, en als dat niet lukt laten ze de hele heuvel omsingelen om de vossen uit te hongeren.

Maar niemand is zo fantastisch als Meneer Vos. die zijn weg onder de grond even goed weet te vinden als erboven.

Maar wat voor waarheid zit er nu in dit boek? Wat vertelt het ons over échte vossen (Vulpes vulpes)?

Om te beginnen: vossen leven inderdaad in een hol, ook wel ‘burcht’ genoemd.
Ze graven het zelf of pikken andermans hol in, bijvoorbeeld van een das. Dat Meneer Vos bij zijn graafwerk een das tegenkomt, is dus niet zo vreemd.

Het hol is vooral belangrijk om zich in de winter te beschermen en om de jongen in groot te brengen.
Die worden weleens verplaatst naar een ander hol als de omgeving verstoord wordt of het hol gewoon te klein is geworden.
Verschillende holen hebben is dus een goed idee voor een vossenfamilie. Hoewel ze er in de zomer, bij mooi weer, veel minder gebruik van maken,

De familie Vos bestaat uit Meneer en Mevrouw en vier Kleine Vosjes.
Ook dat is een realistisch gegeven, want in de natuur bestaat een nestje gewoonlijk uit vier à vijf jongen.
Meneer heet in werkelijkheid ‘rekel’, Mevrouw ‘moer’ en de Kleine Vosjes zijn ‘welpen’.
Net als in het boek hebben ze een voorbeeldig familieleven: de ouders zijn veelal monogaam en zorgen goed voor de jongen.
Vader verblijft wel niet bij de andere in het hol (en daar wijkt Dahl dus af van de werkelijkheid) maar brengt wel voedsel (en daar draait het bij Meneer Vos helemaal om).

De paartijd (ranstijd) loopt van december tot februari Na een draagtijd van zeven à acht weken worden de jongen blind en hulpeloos geboren (maart – mei).
Maar ze groeien snel: na een viertal weken spelen ze al buiten de burcht,vaak niet alleen onder het toeziend oog van de ouders, maar ook van enkele tantes die mee de zorg op zich nemen.
Langzaamaan schakelen ze over naar vast voedsel en na acht à tien weken eten ze alleen nog prooi. Dat krijgen ze nog van de ouders tot ze zo’n vier maanden oud zijn, maar het wordt wel steeds beter verstopt om het de welpen niet té gemakkelijk te maken.

In het najaar begint de familiegroep uiteen te vallen. Vooral de jonge mannetjes moeten dan op zoek naar een eigen territorium, vrouwtjes blijven soms wat langer hangen.

Dat eigen territorium kan een wisselende grootte hebben: hoe meer voedsel er te vinden is, hoe kleiner. Bij voedselschaarste zal een territorium noodzakelijkerwijs groter zijn.
Zo kan de grootte van een territorium variëren van 50 ha tot 1000 ha. Het territorium bestaat uit een kerngebied waar de vos dagelijks verblijft en een minder frequent bezocht buitengebied dat soms overlapt met het gebied van een andere vos.
De vos bakent zijn terrein af met zijn uitwerpselen en urine (pekel) en zijn geblaf waarschuwt rivalen dat het gebied al bezet is.

De vos heeft overigens een uitgebreid vocabularium: hij kan wel 28 verschillende geluiden maken en heeft ook een sprekende lichaamstaal: de stand van oren, mond en staart vertelt een soortgenoot veel.

Een vrijgekomen territorium zal al snel worden ingenomen door een nieuwe vos.
Het is dan ook een verkeerde gedachte dat ‘overlast kan opgelost worden door het afschieten van de vos.
Vossen reguleren spontaan hun aantal door het aanpassen van het aantal geboortes volgens schaarste of overvloed. Een vossenplaag zal dan ook nooit voorkomen.
Wie schade ondervindt aan zijn kippen, zorgt beter voor een degelijke afsluiting (daar waren de boeren van Roald Dahl nét niet goed genoeg in).
De vos jaagt overwegend ’s nachts en in de schemering (net als Meneer Vos) maar als het gebied veilig genoeg is, jaagt hij liever overdag. Dat doet hij in zijn eentje.
Op het menu staan knaagdieren in Vlaanderen vooral bruine ratten), vogels en wilde konijnen, insecten (kevers, sprinkhanen en rupsen) regenwormen, eieren,aas (verkeersslachtoffers) en afval.
In de zomer en de herfst maken bosvruchten en valfruit (kersen, pruimen) een belangrijk deel van het menu uit.
Hij eet ongeveer 500 gram per dag.

Wanneer er veel voedsel ter beschikking is, wordt een deel begraven. De verstopte voedselvoorraad kunnen ze (nog maanden later) op geur en herinnering terugvinden.
Geen wonder dus dat Meneer Vos ook ondergronds de geheime voorraadkamers weet op te sporen én wel van een appelwijntje houdt.
Meneer Vos gedraagt zich overigens voorbeeldig in het kippenhok: hij neemt niet meer dan er nodig is.
En dat is in de realiteit weleens anders: niet zelden doodt een vos alle kippen in het hok omdat de paniekreactie van de kippen zijn jachtinstinct aanwakkert.
Hij houdt dan pas op als de rust is weergekeerd (surplus killing).

Of de vos zo snel kan graven als in de race tussen de graafmachines en de familie Vos wordt aangegeven, valt te betwijfelen, maar snel kan hij wel degelijk zijn:hij loopt gemiddeld zo’n zes tot dertien km per uur en kan een sprintje trekken van wel zestig km per uur!

Bovendien kan hij twee meter hoog en vijf meter ver springen.
Dat is best een prestatie voor een dier met een kop-romplengte van 66 tot 78 cm en een staartlengte van 34 tot 49 cm.
Het gewicht varieert van 3.5 tot 10 kg AL bij al niet zo’n groot dier dus (niet veel groter dan een flinke kat), maar door zijn lange vacht en dikke staart lijkt hij veel imposanter.

Natuurlijke vijanden kent de vos in onze gebieden eigenlijk niet, al valt er uitzonderlijk weleens een welpje ten prooi aan een das of een oehoe.

Maar mensen vormen wel een bedreiging, niet alleen door de jacht die nog steeds op ze wordt gemaakt (hoewel dat nutteloos is, zoals eerder aangegeven) maar ook door het verkeer.

Naast de egel is de vos één van de belangrijkste verkeersslachtoffers onder onze inheemse zoogdieren.
Ook in het boek van Roald Dahl is het duidelijk dat de tegenstander van de vos, de mens is. Al trekt die hier dan wel aan het kortste eind.

Ten slotte nog dit:
veel eigenschappen van de fantastische Meneer Vos stroken wel degelijk met de realiteit, maar een feestmaal waarbij ook konijnen aan tafel schuiven, dàt kan alleen in een boek van Roald Dahl!

WIST JE DAT.
… er wereldwijd zo’n 21 verschillende soorten vossen voorkomen?
… 80% van de vossen sterft in het eerste levensjaar, vooral door jacht, verkeer en stroperij? In het wild ‘worden vossen maximaal 12 jaar.
… de vos aan beide kanten van de staart geurklieren heeft?
Eén paar zit vlak boven de anus, een ander boven op de staart.
De afscheiding van die laatste klier zou de geur van viooltjes hebben en wordt daarom de vioolklier genoemd.

…er in 2018 bij Wilde Dieren in Nood (toen nog VOC) 17 vossen werden opgevangen?
Dat is meer dan het dubbele van het jaar daarvoor, toen er 8 werden opgevangen.

…er ook een leuke animatiefilm bestaat gebaseerd op het verhaal van Roald Dahl? Wes Andersons ‘Fantastic Mr. Fox’ dateert van 2009.

DahLR. (1971)
De fantastische Meneer Vos
Utrecht: Uitgeverij De Fontein.

Bronnen:
Natuurpunt
Zoogdiervereniging Nederland

14/01/2020 door vocbk3 Geplaatst in Dieren, Leesvoer, Nieuws, Wist je dat ? Getagged 2019, boek, bosvruchten, bruine rat, buitengebied, inheems, kerngebied, knaagdieren, leerzaam, lichaamstaal, moer, natuur, paartijd, prooi, ranstijd, rekel, Roald Dahl, territorium, valfruit, vos, Vulpes vulpes, welp, zoogdier
ieorg idur

Ieorg Idur – Roald Dahl

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK1-2017

ieorg idur

Niet alleen in het VOC zitten veel dieren, je vindt ze ook vaak in boeken. In kinderboeken zijn ze erg geliefd, vaak als hoofdpersonage. Maar ook in de volwassenenliteratuur nemen ze dikwijls een belangrijke plaats in.
Laten we daarom eens op zoek gaan waar deze ‘Beesten in Boeken’ en kijken waar we dan uitkomen, Ga je mee op avontuur?

leorg Idur
We starten deze reeks graag met een fenomeen uit de kinderliteratuur: Roald Dahl.
Maar, beste volwassenen,laat je niet ontmoedigen: een goed kinderboek laat zich ook graag lezen door volwassenen. Dahl schreef overigens voor beiden.
Ieorg Idur is niet meteen zijn meest bekende verhaal.
De titel riep bij mij verwachtingen op over één of andere sprookjesachtige (anti-)held, of misschien wel een soort verschrikkelijke sneeuwman.
Maar niets van dit alles: in dit dunne boekje is de stille, passieve held het schildpadje Rudi van mevrouw Zilver.
En meer dan aanwezig zijn, eten, vertroeteld worden door zijn bazinnetje én verwisseld worden door diens bovenbuurman meneer Hoppe, doet de kleine Rudi niet.
Het schattige verhaaltje is supersimpel: de gepensioneerde meneer Hoppe is al jarenlang In stilte verliefd op zijn onderbuurvrouw mevrouw Zilver, maar tot meer dan een paar beleefdheidsuitwisselingen komt het nooit. Tot mevrouw Zilver hem toevertrouwt dat ze zich zorgen maakt omdat haar schildpadje maar niet wil groeien.

Over toverspreuken en liefde
Meneer Hoppe geeft zijn buurvrouw dan een geheime toverspreuk die ze driemaal daags moet voorlezen. Deze begint met: ‘Ieorg Idur, ieorg
Idur… ‘ – ‘want,’ zegt meneer Hoppe, ‘aan schildpadden die zich in hun schild hebben teruggetrokken, kun je vaak niet zien wat voor en achter is.’ Zelf kennen ze het verschil ook niet goed, en daarom begrijpen ze alleen maar woorden van achteren maar voren: ‘Groei Rudi, groei Rudi…’
Of deze toverspreuk echt werkt? Wel met een beetje hulp van meneer Hoppe, die op ingenieuze wijze, als mevrouw Zilver afwezig is, Rudi via het balkon naar boven hijst en verwisselt voor een iets grovere schildpad en dat telkens opnieuw, telkens een iets grotere schildpad, totdat mevrouw Zilver ziet dat ‘haar Rudi” écht gegroeid is!
En zoals dat in mooie verhaaltjes gaat, groeit hierdoor ook het lef van meneer Hoppe om zijn buurvrouw zijn liefde te betuigen en stappen de twee oudere tortelduifjes In het huwelijksbootje.

Bescherming van wilde dieren: CITES
Roald Dahl laat de schildpad Rudi weliswaar een centrale rol spelen, maar brengt hem eigenlijk toch tamelijk saai in beeld. Rudi is maar het middel om meneer Hoppe tot held te laten uitgroeien.
Maar hij begint en eindigt het verhaal wel mer een paar interessante bedenkingen.
Als slot geeft hij mee dat een schildpad gewoon de tijd moet geven om te groeien, en ja dat gaat érg langzaam, Maar het is het voorwoord over de handel in schildpadden dat ons brengt bij waar we willen zijn: en uitstapje naar een onverwachte link, en hier is dat CITES.
De wereldwijde handel in wilde planten- en diersoorten is een belangrijke en lucratieve activiteit die geschat wordt op meerdere miljarden euro per jaar. Als deze handel niet gecontroleerd en gereglementeerd wordt, kan die een bedreiging vormen voor het voortbestaan van deze soorten in de natuur.
Daarom hebben de Verenigde Naties in 1975 het CITES-verdrag (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora) ingevoerd.
Het is de bedoeling om de internationale handel in bedreigde wilde dier- en plantensoorten op duurzame wijze te organiseren, zonder de behoeften van de mens en de economische noden uit het oog te verliezen.
Het CITES-verdrag is een internationaal akkoord tussen de lidstaten en biedt dus geen bescherming aan de soorten binnen de lidstaten zelf.

CITES beschermt meer dan 35 000 dieren en planten, levend of dood, alsook de delen en producten ervan.
De soorten die beschermd worden door CITES zijn geklasseerd in verschillende lijsten, waarbij het niveau van bescherming afhankelijk is van de mate waarin de soort bedreigd is.

CITES wordt toegepast in de Europese Unie aan de hand van de EU-verordeningen (338197 en 86506), die onmiddellijk toepasbaar zijn in België.
Deze verordeningen passen CITES strikter toe, Zo omvatten de verordeningen enkele niet-CITES-soorten en ook bepalingen om de invoer te verbieden of te beperken van soorten die beschouwd worden als een ecologische bedreiging voor de inheemse fauna en flora in Europa, In België werd CITES op 1 januari 1984 geratificeerd.

CITES: ook in het VOC

Krijgt het VOC ook weleens met CITES te maken? JA!
Vermits onze hoofdtaak is het opvangen, verzorgen, revalideren en weer vrijlaten van inheemse wilde dieren, is CITES misschien niet echt dagelijkse kost, maar toch komt het voor dat wij een dier binnen krijgen dat CITES-plichtig is.

Als de eigenaar bekend Is, moet hij zijn CITES-papieren voorleggen en dan krijgt de eigenaar het dier zonder problemen terug.

Als de eigenaar geen papieren heeft, moet de CITES-dienst gecontacteerd worden, die de zaak dan gaat onderzoeken.
Ze gaan de geschiedenis van her dier na en controleren de toekomstige verblijfplaats.
Als er dan wordt besloten dat het dier terug mag, moet het VOC een ‘certificaat voor overbrenging van levende specimen’ aanvragen.
Dat papier geeft ons de toestemming om het dier terug aan de eigenaar te geven. De eigenaar moet daarna de officiële papieren aanvragen om het dier te mogen houden.

Als de eigenaar niet bekend is, kunnen we het dier ter adoptie zetten. Het VOC moet dan papieren aanvragen die het dier in ons bezit plaatsen.
Daarna kunnen we een nieuwe eigenaar zoeken.
Als er een nieuwe eigenaar is gevonden, moet die op zijn beurt ook papieren aanvragen die hem de toestemming geven om het dier te huisvesten. Het dier blijft wel in het ‘bezit’ van het VOC.

De hele aanvraagprocedure is behoorlijk ingewikkeld en duurt erg lang. Zo komt het ook dat het VOC al vele maanden een gast herbergt in afwachting van de juiste documenten om hem ter adoptie te kunnen stellen… jawel, een Griekse landschildpad!

Roald Dahl, ieorg Idur, Uitgeverij De Fontein – ISBN 978 90 261 4073 0

De informatie over CITES komt van de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Wie meer wil weten over de verschillende lijsten (Bijlagen) van CITES en de risico’s van het niet naleven van de reglementering kan terecht op http://www.health.belgium.be/nl/dieren-en-planten/dieren/wat-cites.

02/10/2019 door vocbk3 Geplaatst in Dieren, Leerzaam, Leesvoer, Onderzoek, Wetgeving Getagged 2017, boek, cites, De fontein, DSK1, fauna, Hoppe, ieorg Idur, kinderliteratuur, leerzaam, Roald Dahl, Rudi, schildpad, voc, Zilver

Misschien wisten zij alles. Toon Tellegen

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK4-2018

Toon Tellegen

In een rubriek over beesten in boeken Toon Tellegen níét aan bod laten komen, zou een grote nalatigheid zijn. Hoewel deze Nederlandse arts ook gedichten en boeken voor volwassenen heeft geschreven, kan je stellen dat hij met zijn kinderboeken — óók geliefd bij volwassenen — ‘beesten in boeken IS’. Het zijn er zoveel, dat het geen zin heeft er één apart te bespreken. Toon Tellegen is een fenomeen.
Velen kennen zijn ontelbare korte verhaaltjes, waarin de meest uiteenlopende dieren samenleven als echte mensen, Belangrijk in het leven van deze dieren zijn o.a.: verjaardagen vieren (met veel taart), elkaar brieven schrijven en bizarre verlangens koesteren. Zo wil het nijlpaard weleens de sprinkhaan zijn en ruilen zij met elkaar. Of de muis wil dat de kikker hem leert kwaken. En de olifant doet niets liever dan aan de lamp boven de tafel van de eekhoorn heen en weer slingeren.
Absurditeit is dus duidelijk één van de kenmerken van deze verhalen, die heel eenvoudig verteld zijn en vaak een warm gevoel oproepen. Tegelijk stellen zij filosofische vragen en hangt er vaak een waas van melancholie overheen.
Hoewel het gamma dieren dat aan bod komt, van de tor tot de walvis, enorm uitgebreid is, spelen de eekhoorn en de mier de hoofdrol: zij zijn gezworen kameraden. Met mieren hebben we (gelukkig) zelden te maken op het VOC, maar eekhoorns hebben we heel vaak te gast.

Aaibare acrobaat

Qua uiterlijk bezit de eekhoorn een grote aaibaarheidsfactor: een mooie, roodbruine vacht met varianten van zandkleurig over grijs tot zwart, grote, donkere ogen, grappige oorpluimpjes en dan die prachtige dikke staart. Die dient niet alleen voor het evenwicht bij het springen, maar ze regelen er ook hun lichaamstemperatuur mee.

Wie zoekt, die vindt

Eekhoorns leven zowel in naald-, loof als gemengde bossen, parken en tuinen.
In herfst en winter eten ze vooral zaden van bomen: hazelnoten, beukennootjes, kastanjes, enz. Een eekhoorn kan de zaadjes van meer dan 100 dennenappels per dag opeten! Als je in het bos gaat wandelen, vind je onder bomen soms afgeknaagde kegels die op de aanwezigheid van eekhoorns wijzen.

In de lente, wanneer de bomen hun zaden verliezen, wordt overgeschakeld op voordien aangelegde voedselvoorraden, evenals knoppen, scheutjes, bessen, insecten, rupsen, zwammen en af en toe zelfs en vogeltje of jonge vogel. Vanaf juli neemt het aandeel zaden in hun dieet opnieuw toe.

Verstrooid

In het najaar leggen ze een nieuwe wintervoorraad aan.
Zo veel mogelijk zaden worden dan op verschillende plaatsen in de grond verstopt.
De eekhoorns onthouden niet alle verstopplaatsen, maar vinden de meeste terug via de geur. De vergeten zaadjes zorgen voor de verspreiding van boomsoorten.

Eekhoorns leven solitair in grote, elkaar overlappende territoria. Alleen voor de paring komen ze samen.
Genetisch onderzoek heeft aangetoond dat jongen van eenzelfde nest soms verschillende vaders kunnen hebben.

Nestje

Het vrouwtje zorgt alleen voor de jongen, die ze grootbrengt in een nest.
Vaak gebruikt ze hiervoor een natuurlijke boomholte of een verlaten spechtenhol, of bouwt ze zelf een bol nest (doorsnede: 30-50 cm!).
Wist je dat eekhoorns altijd over verschillende nesten beschikken, om te rusten of te slapen?

Nog eens

Op een half jaar tijd gebruiken ze zo’n 12 nesten!
Per keer worden 2-6 naakte, blinde jongen geboren.
Na een 3-tal weken zijn ze behaard en na 4 weken gaan de oogjes open. Op een leeftijd van 8 weken komen de jongen voor het eerst naar buiten, en op 3 maand
jaagt de moeder hen weg en moeten ze een eigen woongebied gaan zoeken. Op 9-10 maand zijn de jongen geslachtsrijp.
In het wild ligt de levensverwachting van eekhoorns op 3 tot 7 jaar.
Volwassen eekhoorns overleven de winters meestal goed. In erg koude winters slapen verschillende eekhoorns weleens samen in één nest.

Gevaren

De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn (boom)marters,
roofvogels, honden en katten Om aan vijanden te ontkomen, rent de eekhoorn spiraalsgewijs tegen een ‘boom omhoog. Veel dieren sterven ook in het verkeer.

Eekhoornspotten

Wil je eekhoorns gaan spotten in het wild? Daarvoor is de winter de beste tijd van het jaar. Hoewel eekhoorns in de winter minder actief zijn om zo energie te sparen, houden ze geen winterslaap.
En omdat de bomen kaal zijn, vallen ze veel beter op.
Dus trek die warme winterjas aan en ga naar buiten! En als je genoeg eekhoorntjes geteld heb, kan je daarna genieten van een warme kop chocolademelk en één van de vele beestenboeken van Toon Tellegen.

Wist je dat:

… de onderkaaks helften van een eekhoorn afzonderlijk van elkaar kunnen bewegen? Da’s ideaal om nootjes te kraken!

… de naam ‘eekhoorn (in het Duits ‘Eichhörnchen’) niet zo goed gekozen is ? Dit laat vermoeden dat de soort vooral eikels zou eten, maar dat is niet zo: eikels bevatten looizuren die eekhoorns niet goed kunnen verteren. Slechts bij grote voedselschaarste zullen ze overschakelen op eikels.

…de wetenschappelijke naam ‘Sciurus vulgaris’ veel beter gekozen is ‘Sciurus’ komt van het Oud-Griekse ‘skia’ wat zoveel betekent als ‘schaduw’ en van ‘oura, Oud-Grieks voor ‘staart’.
Een eekhoorn is dus een dier dat in de schaduw van zijn staart zit.

…eekhoorns alleen in de winter zulke lange oorpluimpjes hebben?

… In Groot Brittannië en Italië onze inheemse rode eekhoorn sterk bedreigd is sinds er exotische Noord-Amerikaanse grijze eekhoorns opdoken? Hiervoor zijn twee redenen: de grijze eekhoorn is drager van het parapokken virus. Zelf hebben ze daar geen last van, maar ze kunnen het wel overdragen aan onze eekhoorn, die er meestal aan sterft. Bovendien hebben ze een voedselvoordeel omdat ze eikels wel kunnen verteren.
Van zodra er in België een Noord-Amerikaanse grijze eekhoorn wordt gespot, moet die onmiddellijk worden gevangen om te voorkomen dat de soort zich hier zou kunnen vestigen.

… het VOC in 2017 ‘maar’ 39 eekhoorns heeft opgevangen? Het jaar daarvoor waren dat er wel 72!

30/08/2019 door vocbk3 Geplaatst in Leerzaam, Leesvoer, Wist je dat ? Getagged 2018, arts, boek, bos, eekhoorn, eikel, fauna, grijze eekhoorn, kinderboek, leerzaam, levensverwachting, Nederland, oorpluimpjes, parapokken, Sciurus vulgaris, staart, territoria, Toon Tellegen

Vleermuizen: Zilvervlerk, Vuurvlerk, Zonnevlerk

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK2-2019

bron:deboekenplank
bron:deboekenplank
bron:deboekenplank

De Canadese schrijver Kenneth Oppel merkte dat er over tal van dieren(kinder)boeken waren geschreven, maar dat die dieren meestal nogal aaibaar waren. Hij ging de uitdaging aan om als held een dier te kiezen dat veel mensen lelijk en griezelig vinden. Hij maakte een reeks van drie boeken met de kleine vleermuis Schim in de hoofdrol.
door Marianne Nieuwinckel

In het eerste boek leren we de jonge, wat ondermaatse maar zeer nieuwsgierige en eigenwijze Schim kennen. Hij is geïntrigeerd door de verhalen over zijn verdwenen vader en door de zon, die na een eeuwenoude oorlog tussen de vogels en de beesten, voor vleermuizen verboden werd.
Tijdens zijn eerste trektocht naar de overwinteringsplaats raakt hij gescheiden van zijn troep en probeert hij samen met Marina, een verstoten jong van een andere vleermuizensoort, de overwinteringsplaats te bereiken.
Ondertussen wil hij zowel het geheim van de verboden zon ontsluieren als zijn verdwenen vader terugvinden.
Hij leert ook zijn grootste vijand kennen, de gigantische Vampyrum Spectrum Gothelo.
Het tweede boek brengt hem, via een afschuwelijk experiment dat mensen met vleermuizen en uilen uitvoeren (gebaseerd op ware feiten naar het hart van het leefgebied van Gothelo. Het thema ‘mythes’, dat in het eerste deel al werd aangereikt, komt hierin volop aan bod. Dit thema wordt volledig uitgewerkt in het derde deel, Vuurvlerk .
Hierin komt Schims zoon Griffioen Levend in de onderwereld terecht. Uiteraard gaat Schim hem achterna, maar levend uit het rijk van de doden geraken is een race tegen de klok, vooral als Gothelo ook nu weer alles op alles zet om Schim te dwarsbomen. Het is duidelijk dat we met deze reeks volop in het fantasy-genre zitten.
Maar Oppel werpt je ook een aantal vragen voor de voeten en hij werkt zijn personages bijzonder goed uit: de karakters evolueren mooi en worden geconfronteerd met herkenbare angsten en emoties.
Het blijven echter fantasiewezens.
 
Tijd dus om kennis te maken met echte vleermuizen! Wereldwijd zijn er zo’n 1200 soorten vleermuizen.  Daardoor is een vijfde van alle zoogdiersoorten een vleermuis. In Vlaanderen tellen we 17 soorten, in heel België 21; 13 soorten zijn met uitsterven bedreigd. Vleermuizen zijn insecteneters die in de schemering en ’s nachts jagen. Per nacht eet een vleermuis ongeveer een kwart tot de helft van zijn gewicht aan muggen, motten en spinnen. Een vleermuis van 20 gram = hun gewicht varieert van 5 tot 25 gram – eet al gauw tot 3,6 kg insecten per jaar!  Dat maakt onze natuurlijke insectenbestrijders heel belangrijk, ’s nachts jagen zorgt natuurlijk voor een probleem: het is donker. En hoewel vleermuizen best wel goed kunnen zien, hebben ze een speciaal systeem ontwikkeld om hun kleine, snel voorbijschietende prooien haarfijn te lokaliseren : echolocatie.
 
Tijdens echolocatie zenden vleermuizen geluidsgolven uit met hun mond of neus. Wanneer die golven een object raken maken ze een echo. Die echo weerkaatst terug van het voorwerp naar de oren van de vleermuis. De vleermuis luistert naar echo’s om uit te vinden waar een voorwerp is, hoe groot het is, en wat voor vorm het heeft.
Vleermuizen hebben een zomer- en een winterverblijf maar vaak liggen die dicht bij elkaar, al kunnen ze ook tientallen kilometers van elkaar verwijderd zijn. Als de vleermuizen einde maart, begin april uit hun winterslaap ontwaken, wordt het voor de vrouwtjes stilaan tijd om naar hun kraamkolonie te gaan, hoewel de paring, afhankelijk van de soort, heeft plaatsgevonden vanaf augustus tot in de winter, worden de vrouwtjes pas einde april begin mei drachtig.  Ze hebben het sperma dus tijdelijk opgeslagen om te voorkomen dat de jongen geboren worden in de winter, als er weinig voedsel is, of in het voorjaar als de moeder verzwakt Is van de winterslaap. In de kraamkolonie – mannen niet toegelaten! – brengen de vrouwtjes hun jong ter wereld: meestal slechts één, uitzonderlijk twee. Dit gebeurt in juni – juli, hun trage voortplanting wordt gecompenseerd door het feit dat ze redelijk oud worden: de meeste soorten worden gemiddeld 7 à 10 jaar, maar sommige worden meer dan 20 of zelfs 30 jaar oud. De jongen worden een viertal weken overdag en ’s nachts gezoogd. Na ongeveer 3 weken gaat het jong vliegen en na ongeveer 6 weken kan het zelfstandig op jacht gaan. Na het uitvliegen van de jongen valt de kraamkolonie uiteen.
In de herfst gaan de vleermuizen niet alleen extra veel jagen om een vetreserve aan te leggen, maar gaan ze ook op zoek naar een geschikt winterverblijf, geschikt betekent; rustig, koel maar vorstvrij en met een luchtvochtigheidsgraad van meer dan 90%. Om die reden vind je ze vaak in forten, bunkers, kelders en mergelgroeves.
Tijdens de winterslaap schakelen de vleermuizen over op spaarstand: hun lichaamstemperatuur zakt tot de omgevingstemperatuur, hun hartslag daalt naar 20 à 30 slagen per minuut (terwijl ze tijdens het jagen wel 400 slagen per minuut halen) en ze ademen maar eens om de 5 à 6 minuten! Hoewel ze zo gedurende ongeveer 5 maanden onbeweeglijk ondersteboven hangen – dat kunnen ze door de spieren die ze daarvoor nodig hebben, ‘op slot’ te doen – worden ze wel af en toe wakker om een druppel condens van wand of plafond te likken. Hoewel vleermuizen wel enkele natuurlijke vijanden hebben (torenvalk, bos-en kerkuilen, af en toe een kat en allerlei parasieten), vormt de mens de grootste bedreiging. (Kraam)kolonies worden door onwetendheid vernield, het gebruik van insecticiden en pesticiden leidt tot vergiftiging en er is een achteruitgang van de natuurlijke biotopen.
Vleermuizen verstoren, vangen, doden of hun verblijfplaats vernietigen of onbereikbaar maken is dan ook bij wet verboden.
Als je tijdens de lange zomeravonden buiten geniet van de spannende boeken over de kleine vleermuis Schim, kijk dan af en toe eens naar boven: misschien zie je zo’n ‘schimmig’ diertje wel voorbij fladderen, op jacht naar duizenden vervelende muggen.
En nee, je hoeft niet bang te zijn: ze hebben het niét op je haar gemunt.

Oppel, K. (2000). Zilvervlerk. (2001).Vuurvlerk.(2003). Zonnevlerk.
Haarlem: Uitgeverij J.H. Gottmer / H.J.W. Becht BV

Bronnen:www.natuurpunt.be, www.vleermuizen.be, www.ecopedia.be, www.vleerbox.com

WIST JE DAT…
* Vleermuizen de enige vliegende zoogdieren zijn? De vleugels zijn opgebouwd uit huid met een spierlaag eronder. Hoewel de vlieghuid broos lijkt, is ze soepel en sterk. Ze bestaat uit levend materiaal: een niet al te groot gat kan dan ook snel weer dichtgroeien.
* Vleermuizen tot de oudste zoogdiersoorten ter wereld behoren? Een fossiele vleermuis van zo’n 60 miljoen jaar oud, gevonden nabij Darmstadt (Duitsland) bewijst dat vleermuizen er toen al hetzelfde uitzagen als nu.
– Natuurpunt jaarlijks de Nacht van de Vleermuis organiseert? Dit jaar is dat op 24 en 25 augustus. Voor meer info, kijk op ww.natuurpunt.be .
– Vleermuizen in de westerse cultuur een slechte naam hebben? Men hield ze als ‘muis met vleugels’ voor dubbelzinnige wezens die op een bovennatuurlijke manier van gedaante konden veranderen. Maar in de oosterse cultuur hebben ze een betere reputatie!
Het Chinese woord, teken ‘Fu; betekent zowel ‘geluk’ als ‘vleermuis’.
– Wilde Dieren in Nood in 2018 in totaal 94 vleermuizen heeft opgevangen?
Het ging om:
 88 Dwergvleermuizen,
 1 Franjestaart
 1 Grootoorvleermuis
 1 Grote rosse vleermuis
 1 Laatvlieger
 2 Watervleermuizen
 

06/08/2019 door vocbk3 Geplaatst in Leerzaam, Leesvoer, Wist je dat ? Getagged 2019, boek, bunker, Canada, echolocatie, Fu, Gothelo, Griffioen, insecticide, J.H. Gottmer/H.J.W. Becht BV, kelder, Kenneth Oppel, kinderboek, kraamkolonie, luchtvochtigheid, Marianne Nieuwinckel, mergelgroeve, pesticide, Schim, vleermuis, vleermuizen, Vuurvlerk, winterslaap, Zilvervlerk, Zonnevlerk, zoogdier

25 gram geluk

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK3-2018

Beesten in boeken

25 gram geluk – Massimo Vachetta met Antonella Tomaselli
Het boek ’25 gram geluk’ behoort strikt gezien tot de non-fictie, maar is zo vlot en gevoelig geschreven dat het leest als een roman. Het is het waargebeurde verhaal van de Italiaanse veearts Massimo Vachetta, die tijdens de vervanging van een bevriende huisdierenarts die een weekend weg moet, de zorg krijgt over een baby-egeltje… van 25 gram. Massimo, gewend om koeien te helpen kalveren, weet niets over egels maar raakt meteen vertederd.
Hij schakelt alle mogelijke hulplijnen in om het egeltje de juiste zorgen te kunnen toedienen. Ook na de terugkeer van zijn vriend blijft het egeltje bij Massimo. Hij raakt helemaal verslingerd aan het diertje en noemt het, wanneer het een vrouwtje blijkt te zijn, Ninna.
Doorheen het boek krijgen we een inkijk in het verleden en het karakter van Massimo. En het wordt duidelijk dat dat kleine verweesde egeltje – dat hij uiteraard laat uitgroeien tot een gezonde volwassen egel – een keerpunt betekent in zijn leven. Ondanks de nodige beginnersfouten (zo blijft het een lange tijd twijfelachtig of hij erin zal slagen om zijn lievelingetje terug de vrijheid te geven:hij start een opvangcentrum voor egels in het Noord-Italiaanse Novello.
Dit boek is natuurlijk een perfecte opstap naar ons VOC. De vele medewerkers en vrijwilligers moeten glimlachen als ze dingen herkennen – en misschien ook af en toe ook wel eens de wenkbrauwen fronsen.
Verspreiding
Maar hoe goed kennen we dat schattige stekelige diertje nu eigenlijk ?
‘Onze’ egel (Erinaceus europaeus) komt voor in een groot deel van West-Europa, van Zuid-Scandinavie tot Noordwest-Rusland, en van het Iberisch schiereiland tot Duitsland en Italie. Ook op eilanden als Ierland, Groot-Brittannië, Corsica, Sardinië en Sicilië komt hij voor. In Oost-Europa leeft de nauw verwante Oost-Europese egel (Erinaceus roumanicus). De West- en Oost-Europese egels kunnen onderling kruisen
De egel is ook – al dan niet officieel- ingevoerd in Nieuw-Zeeland en op de Azoren.
Egels houden van gevarieerde, kleinschalige landschappen met veel dekking en voedsel.
Bosranden , houtkanten, struweel, boomgaarden en (natuurlijke) tuinen en parken vormen een optimaal leefgebied. De egel is een cultuurvolger en leeft ook in de nabijheid van bebouwing. Hij dringt zelfs vrij ver door in grote steden.
De voortplantingsperiode van de egel begint kort na de winterslaap en loopt door tot in juli. Het mannetje loopt een paar keer rond het vrouwtje, waarop het vrouwtje agressief haar stekels opzet. Vaak zet ze het op een lopen en dwingt ze het mannetje tot een achtervolging. Eenmaal bijgehaald, omcirkeld hij haar met veel gesnuffel en gehijg. Die luidruchtige egel carrousel kan uren doorgaan alvorens er wordt gepaard.
Stekeltjeshaar
Na een dracht van vijf weken worden gemiddeld vijf jongen geboren. Ze worden nog gezoogd tot ze zes weken oud zijn. Daarna verlaten ze het moederlijk nest. Het mannetje neemt geen deel aan de bouw van het nest en laat ook de zorg voor de jongen volledig aan het vrouwtje over.
Als een egeltje geboren wordt, is het doof, blind en naakt. Toch zijn er al een honderdtal (witte) stekeltjes aanwezig: die liggen in de door vocht gezwollen huid en komen na ongeveer een uur al piepen. Na een drietal weken gaan de ogen en oren open. De egeltjes zijn dan behaard en hebben ongeveer 2000 stekels. Een volwassen egel heeft maar liefst 5000 tot 9000 stekels, die gemiddeld zo’n 18 maanden meegaan.
Groeilijnen
Egels blijven hun hele leven groeien, maar enkel in de actieve periode van het jaar. Dat resulteert in groeilijnen op de onderkaak, op basis waarvan de leeftijd van de egel kan worden vastgesteld (net zoals bij de jaarringen van een boom). Egels kunnen maximaal ongeveer 8 jaar oud worden.
Menu
Egels voeden zich vooral met kevers, regenwormen, spinnen, slakken,duizendpoten en rupsen. Ook muizen, amfibieën, aas en allerlei resten van menselijke etenswaren maken in beperkte mate deel uit van hun dieet. Ze eten ook kleine hoeveelheden plantaardig voedsel (vruchten, paddenstoelen). Soms worden ook eieren en reptielen zoals hagedissen en slangen verorberd.
Energiebesparing
Vanaf het najaar begint de egel aan zijn winternest en worden er vetreserves opgebouwd. Hij zal weldra in winterslaap gaan en wordt dan in april – mei weer wakker (bij zeer zachte winters soms al in maart).
Tijdens zijn winterslaap mag de egel niet gestoord worden: ontwaken kost hem zoveel energie die hij niet meer kan aanvullen, dat hij zal doodgaan. De egel heeft wel wat trucjes om energie te sparen tijdens de winterslaap: de lichaamstemperatuur daalt van 36 ⁰C tot 10​ ⁰C, de hartslag van 190 naar 20 slagen per minuut en de ademhaling naar eens in de 2 tot 3 minuten.
Verkeersslachtoffertjes
Omdat de egel een nachtdier is, is de kans niet zo groot dat je hem te zien krijgt – althans niet levend, want als verkeersslachtoffer tref je hem veel vaker aan: per jaar zouden er in Vlaanderen ruwweg 230.000 – 350.000 egels in het verkeer sneuvelen. Samen met verhongering tijdens de winterslaap is het verkeer de belangrijkste doodsoorzaak.
Egels spotten
Ga je toch ’s nachts op pad om egels te spotten, geef je oren dan goed de kost, want de diertjes kunnen heel luidruchtig zijn.
Bij gevaar rolt de egel zich, met behulp van een lange kringspier die over de hele lengte van de rug loopt, op tot een stevige en stekelige bal. Daardoor heeft hij weinig natuurlijke vijanden. Dieren die wel eens een egel vangen zijn de das, bunzing, boommarter, vos, hond,lynx,wild zwijn en roofvogels zoals de havik, steenarend en oehoe.
Insectenverdelgertjes
Omdat egels niet alleen leuke dieren zijn om naar te kijken, maar ook prima natuurlijke insectenverdelgers, doe je er goed aan je tuin egel vriendelijk in te richten: laat een hoop takken en bladeren achteraan in de tuin liggen als schuil- en nestplaats. Zorg ervoor dat de egel een gemakkelijke en veilige doorgang heeft naar andere tuinen, want ze zoeken vaak voedsel in een gebied dat zich zo’n 300 a 500 meter rond het nest uitstrekt.
Dek in de herfst alle plekjes af die er voor een egel uitzien als een goede overwinteringsplaats, maar waarin hij kan komen vast te zitten of zich kan verwonden: putten, keldergaten, afvoerpijpen…
Als je een vijver hebt, leg er dan een loopplankje in: egels kunnen goed zwemmen maar verdrinken vaak in tuinvijvers met hoge randen. Gebruik geen insecticiden of slakken vergif: zo vergiftig je namelijk het voedsel van egels en dus indirect ook hen.
Vind je in de winter, of juist ervoor, een egel die nog niet volwassen is, neem hem dan met dikke handschoenen op en weeg hem: weegt hij minder dan 600 gram, breng hem dan naar het VOC!
Terwijl het egeltje bij ons de juiste zorgen krijgt en aansterkt, kan jij gezellig onder een dekentje bij de open haard genieten van… ’25 gram geluk’!
 
Vachetta, M. met Tomaselli, A. (2017). 25 gram geluk. Amsterdam: A.W. Bruna Uitgevers B.V.

23/12/2018 door VOC Brasschaat-Kapellen Geplaatst in Dieren, Leerzaam, Leesvoer, Wist je dat ? Getagged 2018, 25gram geluk, A. Tomaselli, aas, amfibieën, boek, Bruna, duizendpoten, egel, Erinaceus europaeus, Erinaceus roumanicus, insecteneter, insecticide, kevers, leefgebied, leerzaam, M. Vachetta, muizen, nestplaats, overwinteren, paddenstoelen, regenwormen, rupsen, slakken, spinnen, veearts, verhongering, verkeer, vijver, vruchten, winterslaap

De Heksen van Roald Dahl

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK4-2017

Bron:DSK4-2017

DE HEKSEN – Roald Dahl

Klauwen, een kale kop, grote neusgaten, ogen met een stip vuur en ijs, voeten zonder tenen, blauw spuug.… We zijn bij de heksen van Roald Dahl!

De Heksen behoort, samen met De GVR, Matilda en Sjakie en de chocoladefabriek ongetwijfeld tot Dahls populairste kinderboeken. Het is dan ook niet stuk te krijgen.

De ik-figuur, een jongetje dat niet met naam genoemd wordt, verliest als zevenjarige zijn ouders bij een verkeersongeluk en gaat bij zijn grootmoeder in Noorwegen wonen.
Hij is dol op haar want ze kan fantastisch vertellen… vooral over heksen, voor wie ze hem voortdurend waarschuwt:
heksen willen niets liever dan alle kinderen op de hele wereld vernietigen. En het ergste van alles: je kan ze bijna niet herkennen want ze vermommen zich steeds als lieve dames.
Naar aanleding van het testament van zijn ouders verhuizen het jongetje en zijn grootmoeder tegen hun zin opnieuw naar Engeland. En tijdens een vakantie aan de kust beleven beiden het avontuur van hun leven als blijkt dat alle Engelse heksen én de gevaarlijke opperheks in hun hotel zijn neergestreken voor hun jaarvergadering. Het jongetje wordt, evenals een onuitstaanbaar leeftijdgenootje, veranderd in een muis maar slaagt er, dankzij zijn schranderheid, moed en vastberadenheid en met de hulp van zijn beminnelijke maar doortastende grootmoeder, uiteindelijk in om alle heksen te vernietigen met hun eigen wapens.

Roald Dahl is in deze klassieker in topvorm: het verhaal is meeslepend, een tikje griezelig en fantasierijk.
Ook ontbreekt de humor niet, zoals in het pleidooi van de groormoeder om kinderen zo weinig mogelijk een bad te laten nemen, of in de confrontatie van de eeuwig schransende Bruno/muis met zijn ouders.

Het boek leverde ook een spannende film op, waar Roald Dahl zelf echter niets mee te maken wou hebben omdat het einde grondig verschilt van zijn verhaal.
Het verband tussen dit boek en het VOC is niet moeilijk te vinden: MUIZEN! Banaal?
Zeker niet! Stap binnen in de wondere en zeer gevarieerde wereld van dit kleine volkje.
Er loopt in Vlaanderen heel wat rond dat ‘muis’ in zijn naam draagt, maar eigenlijk niet echt tot de muizen gerekend mag worden — en dan laten we de vleermuizen nog helemaal buiten beschouwing. Denken we maar aan spitsmuizen en veldmuizen.

 

Hoe zit dat dan?

Daarvoor moeten we te rade gaan bij de wetenschappelijke indeling van de klasse der zoogdieren, die is onderverdeeld in verschillende orden.
Niet alles wat wij ‘muis’ noemen, valt onder de familie van de Echte Muizen, en zélfs niet allemaal onder dezelfde orde.
Een ingewikkeld verhaal!

1. Orde der Insecteneters
Hieronder valt de familie van de Spitsmuizen. Spitsmuizen zijn herkenbaar aan hun lange kaken met scherpe, spitse tandjes die onmiddellijk duidelijk maken dat het echte vleeseters zijn. Op het menu staan wormen, insecten(larven), slakken, spinnen en soms aas.

De Spitsmuizen zijn op te delen in de Wittandspitsmuizen (die, zoals de naam zegt, volledig witte tandjes hebben) en de Roodtandspitsmuizen, waarbij het topje van de
tanden helder rood is.

Onder de Wittandspitsmuizen vinden we de Huisspitsmuis en de Veldspitsmuis. Beide lijken sterk op elkaar, zowel qua uiterlijk als qua gedrag. Het grootste verschil zit in de kleur van de vacht: bij de Huisspitsmuis gaat de grijsbruine kleur van de rug heel geleidelijk over in het iets lichtere grijs van de onderzijde. Bij de Veldspitsmuis is de zwartbruine bovenzijde duidelijk afgelijnd van de witte buik.

De Huisspitsmuis, is algemeen voorkomend terwijl de Veldspitsmuis een stuk zeldzamer is.
Bij de Roodrandspitsmuizen is er de Gewone Bosspitsmuis, die niet, zoals de naam doet vermoeden, enkel in bossen leeft maar in allerlei biotopen waar voldoende dekking is.

De Bosspitsmuis was lange tijd onze meest algemene spitsmuizensoort maar lijkt nu overtroffen te worden door de Huisspitsmuis.

De Dwergspitsmuis is het kleinste zoogdiertje van West-Europa. Hij verkiest zowat hetzelfde terrein als de Bosspitsmuis, maar heeft een veel groter territorium nodig.

Behalve aan zijn miniformaat, is de Dwergspitsmuis herkenbaar aan zijn slurfachtige snuitje en relatief dikke staart, die aan de basis versmald is.

Tot slot vinden we bij de Insecteneters nog de Waterspitsmuis, de grootste inlandse spitsmuizensoort.
Hij leeft nabij stilstaand of stromend water, dat van uitstekende kwaliteit moet zijn en voorzien van voldoende oeverbegroeiing.
Omdat er nog maar weinig ‘natuurlijke’ waterlopen zijn en deze bovendien vaak vervuild zijn, is de Waterspitsmuis in Vlaanderen sterk bedreigd.

2. Orde der Knaagdieren
Onder deze orde vinden we drie families die ons interesseren in ons muizenverhaal: de familie van de Woelmuizen, de familie van de Slaapmuizen en de familie van de Echte Muizen.
Knaagdieren zijn hoofdzakelijk planteneters, maar sommige soorten (vooral de Echte Muizen) lusten ook weleens dierlijk voedsel.


Woelmuizen zijn echte vegetariërs. Alle leden van deze familie hebben een stompe snuit, relatief kleine oogjes en een dichte, zachte pels waar de oortjes maar nauwelijks uit steken. Omdat ze hoofdzakelijk onder de grond leven, krijgen we ze maar zelden te zien.

Naast twee soorten met ‘rat’ in hun naam (Woelrat en Muskusrat), horen in deze familie nog de Veldmuis, de Aardmuis, de Ondergrondse Woelmuis en de Rosse Woelmuis thuis.

Hoewel Veldmuizen berucht zijn voor hun formidabele voortplantingsvermogen — van maart tot oktober werpt een vrouwtje maandelijks drie tot acht jongen, die al na twee weken geslachtsrijp zijn — komen ze niet algemeen voor in Vlaanderen. Op heel wat plaatsen ontbreken ze zelfs helemaal.

De Aardmuis is van de Veldmuis te onderscheiden door zijn rosbruine, ruige vacht en de oren die grotendeels door haren zijn bedekt, waardoor ze minder goed zichtbaar zijn
dan de oren van de Veldmuis.
Hoewel de Aardmuis ook hoofdzakelijk plantaardig eet, wordt er af en toe weleens een spin of insectenlarve verorberd.

De Ondergrondse Woelmuis is de kleinste van onze woelmuizen. Omdat ze, zoals hun naam het zegt, het grootste deel van hun leven onder de grond doorbrengen, is de kans er eentje in de natuur tegen te komen, erg klein. Deze woelmuis kan erg goed en diep graven en sluit zijn holletje af als het regent.
Voedsel verzamelen gebeurt zowel boven als onder de grond.

Als laatste ‘muis’ onder de woelmuizen (naast dus de Woelrat en Muskusrat die we links laten liggen), is er de Rosse Woelmuis: een buitenbeentje in deze familie.
Uiterlijk lijkt hij wel wat op de Echte Muizen, omdat zijn kop vrij spits is en de oren goed zichtbaar zijn. Ook is zijn staart beduidend langer dan die van zijn familie: ongeveer de helft van zijn lichaamslengte, terwijl de staart van de andere woelmuizen nooit meer dan een derde van de lichaamslengte meet.

Rosse Woelmuizen zijn niet kieskeurig in hun voedselkeuze: ze eten zowat alles wat min of meer eetbaar is.
Met gemak klimmen ze ook in bomen en struiken om te snoepen van noten, knoppen en schors.


De tweede familie muizen binnen de orde van de Knaagdieren, zijn de Slaapmuizen. Ook hier zegt de naam wel wat over het diertje: ze houden een winterslaap van ongeveer een half jaar! Dit doen ze in boomholtes en nestkastjes die ze voorzien van allerlei plantenmateriaal. Het zijn dan ook uitstekende klimmers.
Kenmerkend voor de Slaapmuizen is hun mooie, dichtbehaarde staart, die ze gebruiken om het evenwicht te bewaren tijdens klimpartijen. Zo’n dichtbehaarde staart is echter gemakkelijker te grijpen voor predatoren dan een kale, gladde staart.
Maar de Slaapmuis heeft een oplossing: de staarthuid laat heel gemakkelijk los, zodat de overvaller achterblijft met een ‘restje’ van de snel ontsnappende slaapmuis…

In Vlaanderen vinden we — met veel geluk — twee soorten Slaapmuizen: de Hazelmuis en de Eikelmuis.

En zo, ten slotte, belanden we dan toch bij de familie van de Echte Muizen… waarvan we ook twee leden buiten beschouwing zullen laten, omdat ze ‘muis’ niet in hun naam hebben: de Zwarte en de Bruine rat.

Opvallend voor de leden van deze familie zijn de vrij spitse snuit, de relatief grote en goed zichtbare oren en de lange staart (ongeveer even lang als het lichaam).

Net zoals de Bosspitsmuis, is de Bosmuis geen vaste bosbewoner: hij houdt van een goede beschutting, maar komt net zo goed langs in tuinen en verruigde bermen.
Hij heeft een lichtbruine rug en vuilwitte buik, met vaak een klein, geel vlekje tussen de voorpoten. Hij heeft uitpuilende ogen en zijn oren zijn opvallend groot. Bosmuizen zijn enkel nachtactief en bewegen zich hoofdzakelijk springend voort. Ze zijn algemeen in Vlaanderen.

De Huismuis is ongetwijfeld de meest bekende en tevens de minst geliefde van alle muizensoorten. Het egaal grijsbruine diertje mer bijna kale staart leeft altijd in de nabijheid van bebouwing waar het op alle mogelijke manieren aan de voedselvoorraad geraakt: springen, knagen, zwemmen, tegen muren oplopen… deze acrobaat kan het allemaal! In huis is de kat zijn grootste vijand, buiten staat hij op het menu van uilen en roofvogels.

De Dwergmuis is het kleinste knaagdiertje van Europa. Hij heeft een opvallende oranjerosse pels met vuilwitte buik. Voor een Echte Muis heeft hij vrij kleine, weinig behaarde oortjes die niet zo duidelijk uit de vacht steken.
De oorspronkelijke biotoop van de Dwergmuis is kleinschalig landbouwgebied, waarin hij een groot voedselaanbod heeft en zijn typische, bolvormige nestje weeft tussen de stengels van de korenaren. Hij is een goede klimmer die gebruik maakt van zijn grijpstaart. Door de opkomst van monoculturen, moest de Dwergmuis noodgedwongen andere oorden
opzoeken: bermen, hagen en houtwallen, rietvelden, ruigtes… Hij schijnt er zich goed aan te passen.

Laten we nu eens even kijken welke van al deze soorten in 2016 een onderkomen hebben gevonden in het VOC: Bosmuis (9), Eikelmuis (2), Gewone Bosspitsmuis (9), Huismuis (20), Huisspitsmuis (8), Ondergrondse Woelmuis (1), Veldmuis (1).
En ja, daarnaast kweken we ook zelf muizen, want onze uilen en roofvogels moeten zo veel mogelijk hun natuurlijke dieet krijgen… (en dat wordt natuurlijk niet gevormd door onze ‘gasten’!).

Het zal je wel duidelijk zijn geworden: zeg nooit zomaar ‘muis’ tegen een muis! Alleen al in Vlaanderen is er een uitgebreid soortenaanbod…
maar mensmuizen, die vind je alleen in de fantasie van Roald Dahl!

Roald Dahl, De Heksen, De Fontein, 2005

14/09/2017 door vocbk3 Geplaatst in Dieren, Leesvoer, Nieuws, Wist je dat ? Getagged 2017, aardmuis, beesten in boeken, boek, boekbespreking, bosmuis, bosspitmuis, bruine rat, dwergmuis, dwergspitsmuis, echte muis, eikelmuis, hazelmuis, heksen, huismuis, huisspitsmuis, insecteneter, kinderboek, knaagdier, Marianne Nieuwinckel, muis, muskusrat, ondergrondse woelmuis, Roald Dahl, roodrandspitsmuis, roodtandspitsmuis, rosse woelmuis, slaapmuis, spitsmuis, veldmuis, veldspitsmuis, vleeseter, voortplantingsvermogen, waterspitsmuis, wittetandspitsmuis, woelmuis, woelrat, zoogdieren, zwarte rat

De wonderlijke geschiedenis van Tom Page en zijn olifant – Christopher Nicholson

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK3-2017


Een roman over olifanten? Wat doet dié in de Snaveltjeskrant? We weten heel goed dat zulke kanjers niet worden opgevangen in het VOC! En toch biedt dit boek een interessante (filosofische) opstap..

Tom Page is dertien jaar als hij voor het eerst in zijn leven een olifant ziet.
We zijn dan begin 1766 en de jonge paardenknecht wordt door zijn meester aangesteld als oppasser over twee olifanten die in erbarmelijke toestand vanuit Indië in Engeland zijn geïmporteerd.

Zo begint deze jongen, die nauwelijks enige opleiding had genoten maar, in al zijn eenvoud, over een grote wijsheid en een oprechte, liefdevolle interesse voor de natuur en haar schepselen beschikt, zijn wonderlijke leven met twee toen nauwelijks gekende exoten.

Het bijzondere aan dit boek is dat er geen geweldig grootse avonturen in voorkomen maar dat het desondanks, en ondanks een zekere traagheid in vertellen, ontzettend meeslepend en boeiend is. Grappig soms, door de manier waarop Tom de onwetendheid in zijn omgeving beschrijft, schrijnend vaak, doordat die onwetendheid soms leidt tot een houding tegenover dieren die wij als onaanvaardbaar beschouwen, gênant bijna doordat Toms liefde voor de enige overblijvende olifant, een wijfje, wel érg ver gaat.

De auteur van deze roman, Christopher Nicholson, een gelauwerde documentairemaker voor de BBC met een grote liefde voor olifanten en een gedegen kennis van ‘natural histories’, slaagt erin door het personage van Tom Page en de mensen uit zijn omgeving, flink wat af te filosoferen over de status van ‘het dier’. En laat dàt nu net de link zijn met het VOC…

De roman beschrijft de omgang met dieren in de achttiende eeuw, en doet ons nadenken over de veranderende kijk op dieren in de loop van de geschiedenis. En hoe dat een invloed heeft op ons handelen.
Als je spreekt over ‘dieren en geschiedenis’, kan je het ook hebben over de natuurlijke historie, namelijk de ontwikkeling van de dieren zelf. Dit onderwerp komt hier niet aan bod.

Wel dus de relatie mens – dier in de geschiedenis.
Maar ook dit onderzoek zelf vertrekt vanuit verschillende standpunten:
ofwel stelt men de mens centraal (antropocentrische geschiedenis: het onderzoek naar de rol van dieren in het denken, voelen en handelen van mensen)
ofwel stelt men het dier zelf centraal (onderzoek naar ‘het wezen op zich’).
Deze laatste stroming leidde tot een vrij nieuw vakgebied, animal studies, ontstaan uit het dierenactivisme zoals dat leefde in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Maar al veel eerder werd er nagedacht over de relatie mens – dier. In de prehistorie had de mens een nauwe relatie met de dieren om hem heen. Alle diersoorten, inclusief de mens, waren vooral bezig met te overleven en waren zodoende continu in competitie met elkaar. De menselijke soort was zowel jager als prooi. Een prooi was voor hem een onafhankelijk wezen, waarvoor hij respect had.

Met de domesticatie van wilde dieren, die samenging met de uitvinding van landbouw en veeteelt zo’n tienduizend jaar geleden (de Neolitische Revolutie), ontstond echter, vanuit een moreel conflict — de onafhankelijke dieren waren nu eigendom geworden – ook het superioriteitsgevoel van de mens ten overstaan van dieren.

We zien dat er zich in de 20° en 21° een erg gespleten houding tegenover dieren heeft ontwikkeld.
Al in de 19° eeuw ontstond er een georganiseerde dierenbescherming, maar het hoogtepunt van de ecologische protestbewegingen lijkt zich te situeren eind jaren zestig – begin jaren zeventig van de vorige eeuw. En in onze huidige tijd lijken we een dubbele moraal te hebben:
enerzijds een grote morele gevoeligheid voor dieren en anderzijds een grote onverschilligheid ten opzichte van dierenleed, met name ten opzichte van die dieren die ons tot voedsel dienen.

In de afgelopen vijftig jaar hebben sommige dieren een geweldige opmars gemaakt:
honden en katten veroverden een plaats in ons huis en in ons leven, en waar ze vroeger, samen met koeien, schapen en kippen ‘huisdieren’ genoemd werden, noemen we ze nu ‘gezelschapsdieren’.
Ze hebben een naam en we trekken er onze portemonnee graag voor open.

De andere leden van de eerder genoemde groep ‘huisdieren’ kreeg ondertussen ook een nieuwe naam: ‘gebruiks- of productiedieren’. Zij verhuisden van het erf of de wei naar grote, voor het publiek afgesloten stallen.
Bij die positie horen minimale voorzieningen waarbij de wet het niveau bepaalt. Ze zijn anoniem en we zijn verder van hen verwijderd dan ooit.
Het blijft moeilijk om onszelf niét in het middelpunt te zetten en we zijn zelden vrij van speciesisme:
net zoals er bij racisme een onderscheid wordt gemaakt tussen volkeren en bevolkingsgroepen, waarbij de eigen groep superieur wordt geacht aan ‘de anderen’, wordt er bij speciesisme een onderscheid gemaakt tussen de verschillende ‘species’, soorten dus, waarbij de eigen soort (de mens) hoger wordt geacht dan de andere soorten.

Desondanks geloof ik dat, zonder de geschiedenis die achter ons ligt, het ontstaan van opvangcentra (en dierenasielen) niet mogelijk zou zijn geweest. De oudste VOC’s (Geraardsbergen en Natuurhulpcentrum Opglabbeek) dateren van de jaren zeventig van de vorige eeuw – middenin de periode van een stijgende gevoeligheid voor ecologie en dierenbescherming dus.
Het feit dat het niet bij die twee gebleven is, én dat het aantal opgevangen dieren per opvangcentrum ook jaar na jaar stijgt, maakt duidelijk dat de meeste mensen niet meer denken zoals in de tijd van ‘Tom Page: wilde dieren horen niét in gevangenschap te worden gehouden als amusement voor de mens, maar verdienen een leven in de vrije natuur.
We beginnen te beseffen dat we grotendeels verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van veel soorten en door getroffen dieren (ook vaak rechtstreeks of onrechtstreeks het slachtoffer van de mens) naar het VOC te brengen, proberen we althans een aantal van hen een tweede kans te geven.

Mocht je dit verband met Christopher Nicholsons roman te ver gezocht vinden, dan kan ik je er nog één aanbieden: de zorg en toewijding van Tom Page aan zijn olifant en zijn grote wil om er kennis over te vergaren, is exact de houding die al onze vrijwilligers kenmerkt…



Christopher Nicholson, De wonderlijke geschiedenis van Tom Page en zijn olifant, Mistral Uitgevers, 2008
Tekst: Marianne Nieuwinckel


13/09/2017 door vocbk3 Geplaatst in Leerzaam, Leesvoer, Nieuws Getagged 2017, antropocentrisch, BBC, beesten in boeken, boek, boekbespreking, boeken, Christopher Nicholson, De Snaveltjeskrant, dierenactivisme, domesticatie, DSK, filosofie, gebruiksdieren, gezelschapsdieren, huisdieren, Marianne Nieuwinckel, mens - dier, Mistral, moraal, olifant, productiedieren, soorten, speciesisme, Tom Page

Meester van de Zwarte Molen

BEESTEN IN BOEKEN:

bron: DSK?-2018

Wegens plaatsgebrek in de nieuwste snaveltjeskrant plaatsen we hier de volledige boekrecensie geschreven door onze vrijwilligster Marianne.
Beesten in Boeken: Meester van de Zwarte Molen
We kennen het waarschijnlijk allemaal wel: je leest als kind een boek waar je zo wég van bent dat je je jaren laten nog herinnert waar je het las, wat je er allemaal bij fantaseerde, met wie je het deelde…
Voor mij behoort ‘Meester van de Zwarte Molen’ van Otfried Preussler tot die categorie. Ik weet dat het boek tijdens de zomervakantie van hand tot hand ging bij neefjes en nichtjes, hoe ik het ‘s morgens vroeg in bed lag te lezen, en vooral: hoe ik er met mijn broer over fantaseerde om er een film van te maken. Voor mij stond daarbij de openingsscène vast: een uitgestrekte, nogal desolate en grauwe, bitterkoude sneeuwvlakte met aan de horizon, nauwelijks zichtbaar, drie kleine figuurtjes. En bovenal: het akelige gekras van raven…
Want zo begint het boek.
De 14-jarige bedeljongen Krabat wordt in steeds terugkerende dromen door elf raven opgeroepen om naar de watermolen aan het Koselmoeras te gaan. Krabat volgt de oproep en gaat op het aanbod van de molenaar in om niet alleen het molenaars vak te leren, ‘maar ook al het andere’. Stukje bij beetje ontdekt Krabat dat dat ‘andere’ de zwarte magie is.
Krabat woont op de molen samen met elf andere molenaarsgezellen en de meesterknecht Tonda wordt zijn vriend. Als op het einde van zijn eerste leerjaar Tonda op een gewelddadige wijze om het leven komt en de andere jongens daar gelaten op reageren, beseft Krabat hoezeer de Meester van de Zwarte Molen hen in zijn macht heeft. Ontsnappen blijkt alleen te kunnen door de liefde van een meisje, maar de Meester is sterk en lijkt alom tegenwoordig.
‘Meester van de Zwarte Molen’ is een oudje: het verscheen in 1971 (in 1972 in het Nederlands). Maar niet alleen is het na meer dan 45 jaar nog fris en helder, het is ook voor volwassenen fijne literatuur.
Een prominente rol is in het boek weggelegd voor raven – zij het dan dat het eigenlijk de molenaarsgezellen zijn die zich erin veranderen om de lessen in zwarte magie bij te wonen.
Raven behoren tot de familie van de kraaiachtigen. Van die familie komen er in het VOC heel wat ‘op bezoek’: in 2016 vingen we 139 kauwen, 90 kraaien, 69 eksters en 25 gaaien op.
Kraaiachtigen helpen het insectenbestand in te tomen en overleven zelfs in de meest barre omstandigheden. Deze bonte familie heeft een erg uitgebreid dieet. Insecten, eieren, slakken en zelfs jonge vogels of zoogdieren slokken ze probleemloos naar binnen. Ook maïs of vruchten staan op hun menu. Het zijn echte alleseters.
En lijken de leden van deze familie uiterlijk erg op elkaar? Wellicht zijn de ekster en de gaai het gemakkelijkst te herkennen, omdat ze kleurrijker zijn dan de andere. Laten we ze even op een rijtje zetten:
De kraai is zo’n 48 tot 53 cm lang en weegt ongeveer 400 à 600 gr. Hij is helemaal zwart, snavel inbegrepen, vaak met een wat groenige tot blauwachtige glans over de veren. Hij kraait niet, maar krast: ‘kraa-kraa-kraa’. Kraaien leven eerder solitair en nestelen niet in kolonies. Ze zijn erg intelligent.
De kauw is kleiner dan de kraai (34 tot 39 cm lang) en heeft een zilvergrijze schijn op kop en borst. Hij lijkt zo een zwart petje te dragen. Kauwen komen meestal in groepen of paren voor en foerageren vaak gezamenlijk in weilanden en wegbermen, ook binnen de bebouwde kom. Hun bekendste roep is hun naam: ‘kauw kauw’, maar binnen de groep hebben ze een uitgebreid communicatiesysteem.
Kauwen zijn de enige holenbroeders onder de kraaiachtigen en nestelen meestal in groepen, in bomen, gewelven van kerken en elders ook wel op rotswanden en in schoorstenen. Dat laatste is een probleem, waarvoor het VOC regelmatig wordt opgeroepen. Om te beletten dat er kauwen nestelen in je schouw, dek je best alle openingen af met een stevig metalen rooster. Door ten laatste in februari een metalen (bij voorkeur inox) roostertje te plaatsen op de rookgaten, blijft je schouw kauwvrij. De maaswijdte mag max. 3 cm bedragen, anders wringen de vogels zich er toch doorheen. In het verleden werd vaak gaasdraad gebruikt om de gaten af te schermen, maar die bleek niet bestand tegen de krachtige snavel van de vindingrijke vogels. Zorg ervoor dat je het rooster stevig vastmaakt.
De ekster is met zijn opvallende zwart-witte verenkleed één van de gemakkelijkst te herkennen vogels. De vogel is 40 tot 51 cm lang, inclusief de staart die zo’n 20 tot 30 cm meet.
Eksters vormen met de uitgevlogen jongen nog een tijd een gezin, maar ze leven ’s zomers niet in groepen zoals de kauw vaak doet. Wel kunnen de juveniele eksters in groepen voorkomen.
Het is een fabeltje dat eksters blinkende objecten zouden verzamelen (meestal ‘stelen’ genoemd) of zelfs eten. Eksters zijn wel nieuwsgierige vogels en onderzoeken alles wat voor hen nieuw is.
In de loop der eeuwen duikt de ekster vaak op in het bijgeloof. Van oudsher werden ze beschouwd als ongeluksvogels, die, in grote lawaaierige groepen, de voorbode zouden zijn van een naderende oorlog dan wel van slecht weer… Één ekster brengt onheil, twee daarentegen geluk.
De gaai (vroeger: Vlaamse gaai) valt op door zijn blauw gestreepte schouderveren en beige-achtige pluimen. De gaai is 32 tot 35 cm lang. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart.
Met de sterke snavel hakt de gaai gaten in harde omhulsels als slakkenhuizen, notendoppen en eierschalen en doorwoelt hij bodem, dierenpoep en menselijk afval.
De eik is afhankelijk van de gaai voor het verspreiden van eikels: de gaai vervoert ze in zijn keel en tussen zijn snavel naar plaatsen met een zachte ondergrond, waarna hij ze in de aarde duwt. Zo legt hij een wintervoorraad aan. Hij vergeet alleen een aantal plekjes. Wat niet teruggevonden wordt, kan uitgroeien tot een nieuwe eik. Om deze reden wordt de gaai ook wel ‘de grootste bosbouwer’ genoemd.
Behalve deze soorten, die regelmatig te gast zijn in het VOC, behoren ook nog de roek en de raaf tot de familie van de inheemse kraaiachtigen.
De roek is ongeveer even groot als de kraai (ongeveer 46 cm) maar heeft twee typische kenmerken die hem van de kraai onderscheiden: zijn snavel heeft een opvallende kale plek aan de snavelbasis en het bovendeel van de poten is met wat veren bedekt: de roek-met-de-broek. Het verenkleed is zwart met een blauwige tot violette metaalglans.
Roeken zijn zeer sociale dieren, je ziet ze dan ook zelden alleen. Gezamenlijk zoeken ze voedselgebieden en slaapplaatsen op, vaak in gezelschap van de kauwtjes. Roeken vertonen ook vaak speels gedrag zoals dingen laten vallen en opvangen of samen op een tak zitten te schommelen.
Net als de andere kraaiachtigen is de roek monogaam.
De raaf tenslotte is beslist de grote broer binnen de familie: met zijn 64 cm heeft hij het formaat van een buizerd. En er valt goed nieuws te melden over deze kanjer…
Tot voor kort zou ik de raaf immers niet onder het hoedje ‘inheems’ hebben durven vangen: vorige eeuw viel decennialang geen broedende raaf meer te bespeuren in ons land. De zwarte super opruimer stierf zelfs officieel uit als Belgische broedvogel.
Maar uit een recent artikel van Natuurpunt blijkt dat de raaf vanaf 1980 aan zijn comeback begon. Eerst nog subtiel, maar de laatste jaren duikt hij almaar vaker op. Enkel West- en Oost-Vlaanderen laat hij nog links liggen.
Omdat raven soms moeilijk te onderscheiden zijn van kraaien, is het moeilijk om de precieze verspreiding of de betrouwbaarheid van gegevens in te schatten. Ondanks zijn formaat, worden raven al snel over het hoofd gezien in bosgebieden. Maar waarnemers die vertrouwd zijn met de roep (krokk krokk krokk) zullen de soort snel opmerken. Puur op het zicht heb je best een kraai ter vergelijking, want behalve de wigvormige staart zijn veel van de andere kenmerken erg relatief. Een afzonderlijke vogel louter op grootte determineren blijft namelijk heel subjectief.
Is er een reden waarom Otfried Preussler de raaf kiest voor zijn verhaal over tovenarij en boosaardigheid, tegen het christelijke geloof? Of hij het bewust heeft gedaan, weet ik niet, maar kraaiachtigen in het algemeen en de raaf in het bijzonder hadden in het (volks)geloof – vooral in de West-Europese traditie – beslist een slechte naam. Volgens Genesis, het eerste boek van de Bijbel, liet Noach op het einde van de zondvloed een raaf los om te zien of er al land in zicht was. De raaf keerde echter niet terug. Daarop liet Noach een duif los, die wel terugkeerde. Wellicht is de raaf daarom het symbool van de neergang, van de dood, van de zonde en van de wereldse lusten.
Hun zwarte kleur en het feit dat ze aaseters zijn die in het voorjaar hun dieet aanvullen met eieren en jonge vogels, samen met deze negatieve connotatie die te gemakkelijk in ons onderbewuste blijft hangen, zorgt ervoor dat de kraaiachtigen bij brede lagen van de bevolking op weinig sympathie kunnen rekenen. En dat is bijzonder jammer voor deze zeer intelligente en sociale dieren.
Tot slot nog dit: de zomervakantie komt eraan! Wie durft het aan om, net als ik zoveel jaren geleden, een duik te nemen in een spannend tovenaarsverhaal?
Of ben je toch eerder een filmfan? ‘Meester van de Zwarte Molen’ werd in 2008 verfilmd door Marco Kreuzpaintner. De film is tamelijk trouw aan het boek, maar er ontbreekt ‘iets’: de magie, de échte magie die ervoor zorgt dat je je kan laten meeslepen, zoals een kind zich vòòr de dag begint kan laten meeslepen door een boek.
Otfried Preussler, Meester van de Zwarte Molen, uitg. Lemniscaat
ISBN 9789060691281
Meester van de Zwarte Molen, regie Marco Kreuzpaintner, 115 min.
Duitsland 2008
04/07/2017 door VOC Brasschaat-Kapellen Geplaatst in Dieren, Leerzaam, Leesvoer, Wist je dat ? Getagged 2018, alleseters, boek, ekster, film, gaai, kauw, kraai, Krabat, leerzaam, Lemniscaat, Marco Kreuzpaintner, Marianne Nieuwinckel, molen, Otfried Preussler, roek, Tonda, voc
VOCuil
Meander
© 2013-2021 - VOC Brasschaat-Kapellen - Holleweg 43, 2950 Kapellen - +32(0)3 376 45 15 - info[at]vocbrasschaatkapellen.be
©2021 - Wilde dieren in nood - VOC Brasschaat-Kapellen
↑